dinsdag 31 januari 2012
#5 IT TAKES A VILLAGE
Een goede buur is essentieel, dat weet iedereen. Op de meeste plekken waar ik in mijn leven gewoond heb – dat klinkt alsof het er heel veel zijn, maar natuurlijk valt het best mee – kon ik met mijn buurmannen en -vrouwen bijzonder goed door één deur. Zo herinner ik me Pang, de oude Chinees in Overvecht die me geregeld naar de supermarkt vergezelde en er dan persoonlijk op toezag dat er ook fruit in mijn boodschappenmandje belandde. Asja, de Oezbeek die op een steenworp afstand van mijn Praagse huis sigaretten verkocht en niet uitgepraat raakte over Robin van Persie. En dan thuis, de Patrijs, al sinds ik om de hoek geboren werd een warm bad van burenliefde (it takes a village to raise a child, luidt een bekende Afrikaanse wijsheid)!
Hier in Dar es Salaam, waar alle leven zich buiten afspeelt en iedereen in de straat elkaar kent, is het niet anders. Onze straat heet Kimweri Avenue en iedereen die aan Kimweri Avenue woont, is elkaars buur, dus elkaars vriend. Ik heb al verteld dat mijn twee huisgenoten en ik de enige blanken in de straat zijn, en wazungu doen altijd stof opwaaien. Thuis is stilstand, zegt Tommy Wieringa, daar gebeurt niets. Hier ga ik als het maar even kan de straat op. Altijd wat te beleven: ga ik naar de pizzeria om de hoek, dan raak ik in gesprek met de eigenaar die me in het Kiswahili tot tien leert tellen, ‘en passant’ een groot Dansi-liefhebber blijkt te zijn en me nog voordat de Napolitana goudbruin is aan een interview voor mijn onderzoek heeft geholpen. Volgende week moet ik beslist bij hem komen eten, en sowieso kan ik hem altijd bellen.
Recht tegenover me woont Prothus, mister Prothus, misschien wel de meest gouden ziel die ik tot nu toe ben tegengekomen. Hij zag me al een paar keer de poort door lopen en was toch zo benieuwd wat ik hier allemaal deed, nou ja, nu spreekt hij me maar een keer aan, als ik dat niet erg vind, het is goed om je buurtgenoten te kennen. Hij heeft me een hand, en nog een keer, en nog een keer. Dan leidt hij me door een voorheen onzichtbare doorgang, een nauwe spleet tussen de huizen, en plotseling staan we op een geïmproviseerd schoolgrondje (eerst wilde ik gebouwtje schrijven, maar dat is het niet, het is grond met een afgebroken stenen muurtje eromheen). Op een kleed zitten vier spelende kinderen, in een hoek staat een gammele tafel die zucht onder het gewicht van twee hoge stapels boeken. Zodra ze me in het oog krijgen, beginnen de kinderen, ik schat ze tussen de vier en zeven jaar, opgewonden te schuifelen. Dan barst een gekakel los dat door Prothus met een kort, sissend geluid in de kiem wordt gesmoord. Mwalimu Prothus, zeg ik, meester Prothus (Mwalimu is een titel die in Tanzania dankzij Julius Nyerere in hoog aanzien staat. De eerste president van de republiek beschouwde zich ondanks zijn machtspositie in de eerste plaats als de schoolmeester die hij vóór de onafhankelijkheid was, en leeft vandaag de dag in het collectieve geheugen nog altijd voort als Mwalimu Nyerere). Mijn buurman straalt en haalt een vel papier tevoorschijn waarop door een bibberige kinderhand rekensommen zijn gekalkt:
3 + 3 = 5
5 + 4 = 7
2 + 2 = 3
He is trying, zegt de meester, that is all that matters. Here they learn. Hij vertelt dat hij sinds een jaar bezig is een school uit de braakliggende grond te stampen. De politici zitten hem in de weg, ze geven niets. Af en toe stopt een sympathisant uit de buurt hem wat toe, maar op veel gemeenschapsgeld hoeft hij niet te rekenen. Het geld is er wel maar wordt niet goed besteed, zegt hij. Hij begon met een handvol kinderen, en het worden er meer, steeds meer. Peuters huilen als hun moeders hen aan het eind van de middag weer komen halen. Bij mij mogen ze zingen, spelletjes spelen, leren, ze hebben het hier zo naar hun zin dat ze niet eens naar huis willen.
Je weet vast al precies hoe het er hier uit moet komen te zien, zeg ik. Prothus knikt: ach jongen, op een dag, als God het wil, staat hier een school, met echte muren en een dak. Dan is 1 plus 1 gewoon 2. Nu wil hij alles weten over mijn onderzoek. Dus ik ‘bestudeer’ de bands waar hij dertig jaar geleden op uit zijn dak ging? Heb ik al veel artiesten kunnen vinden? Maak ik zelf ook muziek? Dat doe ik, Prothus, zeg ik, ik bespeel een kleine gitaar met vier snaren waar een heel vrolijk geluid uit komt. Nu moet ik er vandoor, dus ik besluit de vraag te stellen die al op mijn lippen lag sinds de ik de kinderen zag zitten. Houden deze jongens en meisjes van muziek? Zal ik eens wat liedjes met ze spelen? En ze, als we dan toch bezig zijn, iets over dat vreemde, verre land vertellen waar ik met mijn witte haar vandaan kom?
Prothus is verguld en geeft me voor de tiende keer binnen een halfuur een hand. 1 plus 1 is altijd 2. Deze goede buur wordt straks vast een verre vriend.
zondag 22 januari 2012
#4 IK OOK HIER?
En toen was er licht!
Toen al? Jazeker!
Het is nu een goeie twee weken geleden dat ik voor het eerst in een Tanzaniaans bed wakker werd. Dat er in veertien begindagen een hoop kan gebeuren, is me in een bontgekleurd Praags verleden al duidelijk geworden. De eerste, zeg, anderhalve week hier stond in het teken van acclimatiseren. Het ging er rustig aan toe: ik kuierde wat door de buurt, had nog een Leids essay te schrijven dat in Nederland door alle voorbereidingsdrukte op mijn bordje was blijven liggen (one down, two to go) en reisde voor de eerste keer per daladala, het openbaar vervoermiddel van Dar es Salaam. Ach, de daladala, een absoluut fenomeen waar ik in een volgende post uitgebreid over zal vertellen. Wat foto’s betreft bleef, zoals jullie hebben gezien, de oogst beperkt.
Nu is het hier vier uur ’s middags en ben ik pas een halfuur op.
Ja hallo, we zijn hier in Tanzania, waar de tijd in dienst van de mens lijkt te staan in plaats van andersom. Hier is een klok, zie maar wat je ermee doet. Als het gezellig is in de disco, kan het zomaar gebeuren dat je een nacht niet slaapt. Of twee, achter elkaar. Maar denk niet dat ik er nu als een zombie bij zit. Hier is het lekker weer en licht, overal is het licht. De haan kraait de hele dag door. Dat betekent lekker wakker worden, altijd met het goede been uit bed stappen en direct op volle toeren draaien. Het zalvende ruisen van de airco… Oh, de tropen!
Goed. De afgelopen week was overweldigend, er is een hoop gebeurd. Het belangrijkste, iets dat zowel op het gebied van mijn onderzoek als in de sociale sfeer een hele hoop deuren heeft geopend, is dat ik me heb aangesloten bij het Tanzania Heritage Project. Zoals veel van jullie al weten ben ik hier in Dar es Salaam om research te doen naar de (sociale) geschiedenis van Muziki wa Dansi, letterlijk ‘muziek om op te dansen’. Dansi is nog het best te vergelijken met jazz van, eh, de Cubaanse slag. Veel mensen hier noemen het ‘Tanzanian rumba’; de eerste Dansi-artiesten haalden hun inspiratie uit Latijns-Amerika en vermengden Guantanamera met soukous, een gitaarmuziekgenre uit het nabijgelegen Congo en verschrikkelijk catchy. Dansi is vandaag de dag nog steeds heel populair, maar vooral bij de oudere generatie. De jongeren in Tanzania, eigenlijk in heel Oost-Afrika, zijn tegenwoordig helemaal in de ban van bongo flava – hiphop. In de jaren zestig, zeventig en tachtig domineerde Dansi echter de bars en discotheken; jong en oud gingen er op los. Die drie Dansi-decennia staan ook bekend als de ‘formative years’ van de republiek Tanzania, die in 1964 het levenslicht zag nadat de tot dan Britse kolonie Tanganyika en het nabijgelegen eiland Zanzibar aan elkaar werden uitgehuwelijkt. Ik onderzoek hier de populariteit van Muziki wa Dansi tegen de achtergrond van de politieke turbulentie in de sixties, seventies en eighties.
Poeh. Misschien is het een goed idee om een wekelijkse ‘collegedag’ in het leven te roepen. Ja! Voor wie het interessant vindt, zal ik een keer per week iets posten over mijn onderzoek. Is voor mezelf ook handig e.e.a. helder uiteen te zetten; dit hele avontuur moet uiteindelijk toch resulteren in een zestig pagina’s dikke scriptie!
We waren gebleven bij het Tanzania Heritage Project. Een Amerikaans meisje, Rebecca Corey, is op het fantastische idee gekomen zich in te gaan zetten voor het behoud van 100.000 uur aan authentiek Tanzaniaanse muziek. Al de prachtige Dansi-hits die mij ertoe aan hebben gezet naar Dar es Salaam te trekken, liggen in vinyl- en cassettevorm weg te teren in de archieven van Radio Tanzania Dar es Salaam (RTD), het aan de overheid gekoppelde radiostation dat Dansi tijdens zijn hoogtijdagen de hoofdstedelijke huiskamers in slingerde. We hebben het over iets van vroegâh– als niemand iets doet, zullen al die ouwe platen en cassettebandjes vergeten worden en dus vergaan. Rebecca’s project is in het leven geroepen om die eindeloze archieven te digitaliseren, en tegelijkertijd de muziek opnieuw aan de man te brengen in de vorm van downloadbare mp-3’tjes, een Best of-cd en een documentaire. Rebecca is een gepassioneerd meisje en gezegend met Koreaanse ijver. Ze is hard en succesvol bezig haar project onder de aandacht te brengen, en verschillende (voormalige) Dansi-artiesten hebben hun enthousiasme en bereidheid tot medewerking uitgesproken. The Citizen, een van de kranten hier, duikelde via good old Google zelfs een verhaal op dat het magazine van Rebecca’s universiteit over haar schreef, om het vervolgens paginagroot te publiceren. Alsjeblieft dankjewel. Natuurlijk is het project niet lang geleden begonnen, en natuurlijk ben ik hier precies nu, natuurlijk heb ik het op een onbewaakt moment op internet gevonden, en natuurlijk staat mijn verblijf hier volledig in het teken van het interviewen van de oude sterren uit de Dansi-scene.
Natuurlijk sloegen Rebecca en ik de handen ineen.
Noem het een gevalletje ‘op het juiste moment op de juiste plek’: het enige element dat het project nog miste, was een wetenschappelijke verantwoording, iemand die een en ander in historische context kon plaatsen en een werk kon schrijven over de geschiedenis van de bands en het politieke en sociale karakter van Dar’s muziekscene in die tijd. Mijn lieve vader had zich hier zonder twijfel bediend van de gevleugelde woorden: ‘Ik ook hier’? Vanaf nu doe ik dus ook mee met het Tanzania Heritage Project, en als het even meezit kan ik Rebecca vergezellen naar gewichtige meetings met muzikanten, mensen van Radio Tanzania, medewerkers van het nationaal archief of andersoortige grote en kleine vissen. Het is simpel: ik schrijf alles op, plemp er terug in Leiden wat theorie tussen en schrijf zo een scriptie die aan de ene kant in het hier en nu staat, maar aan de andere kant een soort getuigenis is van ‘die goeie ouwe tijd’. De herinnering, en dus de muziek, levend houden met mijn eindwerkstuk: het lijkt me een fantastisch en nobel streven.
Juist, zo ziet het ideaalplaatje er dus uit. Het is niet gezegd dat alles zo soepel en super verloopt, maar dit is in elk geval het streven. Vóór mijn ontmoeting met Rebecca had ik zeker niet stil gezeten en mijn eerste stappen als Thunderbird al gezet. Een onschuldig uitje met een Duits meisje dat hier stage loopt bij het Goethe-Instituut resulteerde in een hopelijk héél waardevolle connectie. Terwijl we op een avond onze pizza zaten te happen kwamen we haar baas tegen, die er bij kwam zitten. Even maar, zei ze, ze had het druk: het instituut organiseert op 3 februari een kleinschalig muziekfestival waar drie muzikanten komen optreden die ik voor mijn onderzoek gráág zou willen spreken. Een van hen is Mzungu Kichaa, letterlijk ‘gekke blanke’. Kichaa is een van de populairste bongo flava-artiesten van dit moment, en trekt in heel Oost-Afrika volle zalen. De grap: Mzungu Kichaa is een Deen. Eigenlijk heet hij Espen Sörensen. Veel vreemdere eenden in de bijt kom je niet tegen. Sinds zijn zesde woont hij in Afrika, een man die zich, waar hij ook woonde, heeft willen en kunnen aanpassen als Mowgli in de jungle. Spreekt vloeiend Swahili, kan dansen als een Maasaikrijger en voelde zich als kind zwaar ongemakkelijk als hij op (Deens) familiebezoek schoenen moest dragen. Goed, een aparte dus. Zodra ik tegen die vrouw van het Goethe-Instituut over hem begon, riep ze uit: Kichaa! Goed dat je het zegt, die moet ik nog bellen! Dus dat deed ze maar meteen, en nadat het noodzakelijke besproken was, gebaarde ze naar mij. Of ik hem even aan de lijn wilde? Op het juiste moment op de juiste plek zijn: mijn vlak voor vertrek aangeschafte Reeboks dienen sinds ik hier ben echt als Wondersloffen van Sjakie. Espen – mag ik Espen zeggen? – nodigde me uit om op 3 februari, vroeg in de middag, bij hem langs te komen. Dan, voordat het muziekfestival begint, is hij aan het repeteren met zijn maat en collega King Kiki.
Wie is King Kiki? Een absolute maestro van Muziki wa Dansi.
Jongens, ik kan blijven vertellen, maar waarschijnlijk zijn jullie je aandacht allang kwijt. Er gebeurt veel, ik ontmoet geweldige mensen, begin het ritme te voelen en word al aardig bruin. Vanaf nu dus een keer per week college, of in elk geval op regelmatige basis. Tot slot nog wat beeldmateriaal met z'n verhaal. Un abrazo muy fuerte - we houden contact!
Erasmus en Benson Rukantabula, tweelingbroers en allebei betrokken bij het Heritage Project. Topgozers, ben nu al dikke maten met ze!
Met Rebecca en Benson in het geïmproviseerde kantoortje, een ruimte van de Open University of Dar es Salaam, waar de broertjes werken.
Vrijdag werd onze samenwerking beklonken, en diezelfde avond vielen we met onze neus in de boter: Mlimani Park Orchestra, al sinds jaar en dag Tanzania's populairste Dansi-band, trad op!
Shasha is hier in Dar mijn 'partner in crime'. Een gouden vent die altijd in is voor een feestje.
We weten waar we het voor doen :)
DDC Mlimani Park is een instituut en bewees vrijdagavond nog altijd een fantastische liveband te zijn. Om een idee van de muziek te krijgen: in 1980 was dit een enorme hit. Zoals alle Dansi-nummers begint Mtoto Akililia Wembe rustig, misschien zelfs een beetje saai. Maar probeer het hele nummer af te luisteren, en let vooral op het laatste gedeelte: het hoge soukous-gitaartje klinkt, mensen melden zich op de dansvloer, het gaat los!
Toen al? Jazeker!
Het is nu een goeie twee weken geleden dat ik voor het eerst in een Tanzaniaans bed wakker werd. Dat er in veertien begindagen een hoop kan gebeuren, is me in een bontgekleurd Praags verleden al duidelijk geworden. De eerste, zeg, anderhalve week hier stond in het teken van acclimatiseren. Het ging er rustig aan toe: ik kuierde wat door de buurt, had nog een Leids essay te schrijven dat in Nederland door alle voorbereidingsdrukte op mijn bordje was blijven liggen (one down, two to go) en reisde voor de eerste keer per daladala, het openbaar vervoermiddel van Dar es Salaam. Ach, de daladala, een absoluut fenomeen waar ik in een volgende post uitgebreid over zal vertellen. Wat foto’s betreft bleef, zoals jullie hebben gezien, de oogst beperkt.
Nu is het hier vier uur ’s middags en ben ik pas een halfuur op.
Ja hallo, we zijn hier in Tanzania, waar de tijd in dienst van de mens lijkt te staan in plaats van andersom. Hier is een klok, zie maar wat je ermee doet. Als het gezellig is in de disco, kan het zomaar gebeuren dat je een nacht niet slaapt. Of twee, achter elkaar. Maar denk niet dat ik er nu als een zombie bij zit. Hier is het lekker weer en licht, overal is het licht. De haan kraait de hele dag door. Dat betekent lekker wakker worden, altijd met het goede been uit bed stappen en direct op volle toeren draaien. Het zalvende ruisen van de airco… Oh, de tropen!
Goed. De afgelopen week was overweldigend, er is een hoop gebeurd. Het belangrijkste, iets dat zowel op het gebied van mijn onderzoek als in de sociale sfeer een hele hoop deuren heeft geopend, is dat ik me heb aangesloten bij het Tanzania Heritage Project. Zoals veel van jullie al weten ben ik hier in Dar es Salaam om research te doen naar de (sociale) geschiedenis van Muziki wa Dansi, letterlijk ‘muziek om op te dansen’. Dansi is nog het best te vergelijken met jazz van, eh, de Cubaanse slag. Veel mensen hier noemen het ‘Tanzanian rumba’; de eerste Dansi-artiesten haalden hun inspiratie uit Latijns-Amerika en vermengden Guantanamera met soukous, een gitaarmuziekgenre uit het nabijgelegen Congo en verschrikkelijk catchy. Dansi is vandaag de dag nog steeds heel populair, maar vooral bij de oudere generatie. De jongeren in Tanzania, eigenlijk in heel Oost-Afrika, zijn tegenwoordig helemaal in de ban van bongo flava – hiphop. In de jaren zestig, zeventig en tachtig domineerde Dansi echter de bars en discotheken; jong en oud gingen er op los. Die drie Dansi-decennia staan ook bekend als de ‘formative years’ van de republiek Tanzania, die in 1964 het levenslicht zag nadat de tot dan Britse kolonie Tanganyika en het nabijgelegen eiland Zanzibar aan elkaar werden uitgehuwelijkt. Ik onderzoek hier de populariteit van Muziki wa Dansi tegen de achtergrond van de politieke turbulentie in de sixties, seventies en eighties.
Poeh. Misschien is het een goed idee om een wekelijkse ‘collegedag’ in het leven te roepen. Ja! Voor wie het interessant vindt, zal ik een keer per week iets posten over mijn onderzoek. Is voor mezelf ook handig e.e.a. helder uiteen te zetten; dit hele avontuur moet uiteindelijk toch resulteren in een zestig pagina’s dikke scriptie!
We waren gebleven bij het Tanzania Heritage Project. Een Amerikaans meisje, Rebecca Corey, is op het fantastische idee gekomen zich in te gaan zetten voor het behoud van 100.000 uur aan authentiek Tanzaniaanse muziek. Al de prachtige Dansi-hits die mij ertoe aan hebben gezet naar Dar es Salaam te trekken, liggen in vinyl- en cassettevorm weg te teren in de archieven van Radio Tanzania Dar es Salaam (RTD), het aan de overheid gekoppelde radiostation dat Dansi tijdens zijn hoogtijdagen de hoofdstedelijke huiskamers in slingerde. We hebben het over iets van vroegâh– als niemand iets doet, zullen al die ouwe platen en cassettebandjes vergeten worden en dus vergaan. Rebecca’s project is in het leven geroepen om die eindeloze archieven te digitaliseren, en tegelijkertijd de muziek opnieuw aan de man te brengen in de vorm van downloadbare mp-3’tjes, een Best of-cd en een documentaire. Rebecca is een gepassioneerd meisje en gezegend met Koreaanse ijver. Ze is hard en succesvol bezig haar project onder de aandacht te brengen, en verschillende (voormalige) Dansi-artiesten hebben hun enthousiasme en bereidheid tot medewerking uitgesproken. The Citizen, een van de kranten hier, duikelde via good old Google zelfs een verhaal op dat het magazine van Rebecca’s universiteit over haar schreef, om het vervolgens paginagroot te publiceren. Alsjeblieft dankjewel. Natuurlijk is het project niet lang geleden begonnen, en natuurlijk ben ik hier precies nu, natuurlijk heb ik het op een onbewaakt moment op internet gevonden, en natuurlijk staat mijn verblijf hier volledig in het teken van het interviewen van de oude sterren uit de Dansi-scene.
Natuurlijk sloegen Rebecca en ik de handen ineen.
Noem het een gevalletje ‘op het juiste moment op de juiste plek’: het enige element dat het project nog miste, was een wetenschappelijke verantwoording, iemand die een en ander in historische context kon plaatsen en een werk kon schrijven over de geschiedenis van de bands en het politieke en sociale karakter van Dar’s muziekscene in die tijd. Mijn lieve vader had zich hier zonder twijfel bediend van de gevleugelde woorden: ‘Ik ook hier’? Vanaf nu doe ik dus ook mee met het Tanzania Heritage Project, en als het even meezit kan ik Rebecca vergezellen naar gewichtige meetings met muzikanten, mensen van Radio Tanzania, medewerkers van het nationaal archief of andersoortige grote en kleine vissen. Het is simpel: ik schrijf alles op, plemp er terug in Leiden wat theorie tussen en schrijf zo een scriptie die aan de ene kant in het hier en nu staat, maar aan de andere kant een soort getuigenis is van ‘die goeie ouwe tijd’. De herinnering, en dus de muziek, levend houden met mijn eindwerkstuk: het lijkt me een fantastisch en nobel streven.
Juist, zo ziet het ideaalplaatje er dus uit. Het is niet gezegd dat alles zo soepel en super verloopt, maar dit is in elk geval het streven. Vóór mijn ontmoeting met Rebecca had ik zeker niet stil gezeten en mijn eerste stappen als Thunderbird al gezet. Een onschuldig uitje met een Duits meisje dat hier stage loopt bij het Goethe-Instituut resulteerde in een hopelijk héél waardevolle connectie. Terwijl we op een avond onze pizza zaten te happen kwamen we haar baas tegen, die er bij kwam zitten. Even maar, zei ze, ze had het druk: het instituut organiseert op 3 februari een kleinschalig muziekfestival waar drie muzikanten komen optreden die ik voor mijn onderzoek gráág zou willen spreken. Een van hen is Mzungu Kichaa, letterlijk ‘gekke blanke’. Kichaa is een van de populairste bongo flava-artiesten van dit moment, en trekt in heel Oost-Afrika volle zalen. De grap: Mzungu Kichaa is een Deen. Eigenlijk heet hij Espen Sörensen. Veel vreemdere eenden in de bijt kom je niet tegen. Sinds zijn zesde woont hij in Afrika, een man die zich, waar hij ook woonde, heeft willen en kunnen aanpassen als Mowgli in de jungle. Spreekt vloeiend Swahili, kan dansen als een Maasaikrijger en voelde zich als kind zwaar ongemakkelijk als hij op (Deens) familiebezoek schoenen moest dragen. Goed, een aparte dus. Zodra ik tegen die vrouw van het Goethe-Instituut over hem begon, riep ze uit: Kichaa! Goed dat je het zegt, die moet ik nog bellen! Dus dat deed ze maar meteen, en nadat het noodzakelijke besproken was, gebaarde ze naar mij. Of ik hem even aan de lijn wilde? Op het juiste moment op de juiste plek zijn: mijn vlak voor vertrek aangeschafte Reeboks dienen sinds ik hier ben echt als Wondersloffen van Sjakie. Espen – mag ik Espen zeggen? – nodigde me uit om op 3 februari, vroeg in de middag, bij hem langs te komen. Dan, voordat het muziekfestival begint, is hij aan het repeteren met zijn maat en collega King Kiki.
Wie is King Kiki? Een absolute maestro van Muziki wa Dansi.
Jongens, ik kan blijven vertellen, maar waarschijnlijk zijn jullie je aandacht allang kwijt. Er gebeurt veel, ik ontmoet geweldige mensen, begin het ritme te voelen en word al aardig bruin. Vanaf nu dus een keer per week college, of in elk geval op regelmatige basis. Tot slot nog wat beeldmateriaal met z'n verhaal. Un abrazo muy fuerte - we houden contact!
Erasmus en Benson Rukantabula, tweelingbroers en allebei betrokken bij het Heritage Project. Topgozers, ben nu al dikke maten met ze!
Met Rebecca en Benson in het geïmproviseerde kantoortje, een ruimte van de Open University of Dar es Salaam, waar de broertjes werken.
Vrijdag werd onze samenwerking beklonken, en diezelfde avond vielen we met onze neus in de boter: Mlimani Park Orchestra, al sinds jaar en dag Tanzania's populairste Dansi-band, trad op!
Shasha is hier in Dar mijn 'partner in crime'. Een gouden vent die altijd in is voor een feestje.
We weten waar we het voor doen :)
DDC Mlimani Park is een instituut en bewees vrijdagavond nog altijd een fantastische liveband te zijn. Om een idee van de muziek te krijgen: in 1980 was dit een enorme hit. Zoals alle Dansi-nummers begint Mtoto Akililia Wembe rustig, misschien zelfs een beetje saai. Maar probeer het hele nummer af te luisteren, en let vooral op het laatste gedeelte: het hoge soukous-gitaartje klinkt, mensen melden zich op de dansvloer, het gaat los!
vrijdag 13 januari 2012
#3 VANAF HET BALKON
Daar zijn ze dan - de eerste beelden!
Zoals jullie uit mijn eerste blogje misschien al hebben kunnen opmaken, is het 'zomaar' maken van foto's in deze contreien geen sinecure. Er wordt vreemd, en in veel gevallen boos, opgekeken als je zonder aankondiging je camera tevoorschijn haalt en begint te klik-klik-klikken. Daarom maar even bescheiden beginnen. Aanschouw: mijn kamer!
En vooruit, een korte impressie van Kimweri!
Zoals jullie uit mijn eerste blogje misschien al hebben kunnen opmaken, is het 'zomaar' maken van foto's in deze contreien geen sinecure. Er wordt vreemd, en in veel gevallen boos, opgekeken als je zonder aankondiging je camera tevoorschijn haalt en begint te klik-klik-klikken. Daarom maar even bescheiden beginnen. Aanschouw: mijn kamer!
En vooruit, een korte impressie van Kimweri!
Untitled from Nils von der Assen on Vimeo.
donderdag 12 januari 2012
#2 KAKOFONIE
Toeval bestaat niet. Gisteravond las ik in Kapuscinski’s magistrale bundel Ebbenhout voor het eerst over de revolutie op Zanzibar, een coup die zich in 1964 met vleermuisachtige snelheid voltrok en de machtsverhoudingen op het eiland (de sultan werd door het leger verdreven) in één nacht tijd voorgoed veranderde. Vandaag, op 12 januari, viert heel Tanzania de 48ste verjaardag van de revolutie. Mannen, vrouwen, kinderen, allemaal zijn ze vrij. Dat betekent dat het gebruikelijke rumoer in onze straat – het gegil en geren van kleine watoto, het met tussenpozen ferme gekukeleku van de haan, Congolese gitaarmuziek die uit de speaker van de overburen schalt, voorbij scheurende daladala-busjes – zo’n beetje vertienvoudigd wordt.
Het is hier genieten. Kimweri Avenue – snel foto’s, echt – is een écht Afrikaanse straat, waar op mij en m’n twee huisgenoten na nauwelijks een mzungu te bekennen is. En blanken zijn nieuws: de halve buurt schijnt ons al te kennen.
Ik had ervoor kunnen kiezen veilig tussen de expats te gaan wonen. In Oyster Bay, een paradijs, waar altijd een koele wind door de palmbomen waait, het strand met zijn luxe beach clubs om de hoek is en je peanutbutter & jelly haalt in de Amerikaans aandoende supermarkt. Oyster Bay, dat is een gouden kooi met daarbinnen uitspanningen als de Diplomats Only Club, in een gebied waar volgens de overlevering de mzungu eerder regel dan uitzondering is. Mensen wonen hier een jaar, laten zich per taxi in rondjes vervoeren, nippen cocktails en vertellen iedereen die het maar horen wil hoe fantastisch ‘het leven in Afrika’ is. Naah. Geef mij maar het stof en de beestenboel. Gus de Gekko is een stamgast op ons balkon, en een eindeloos bataljon mieren houdt huis in de keuken. Het gaat me hier vooralsnog trouwens prima af zonder muggenspray!
Het is hier genieten. Kimweri Avenue – snel foto’s, echt – is een écht Afrikaanse straat, waar op mij en m’n twee huisgenoten na nauwelijks een mzungu te bekennen is. En blanken zijn nieuws: de halve buurt schijnt ons al te kennen.
Ik had ervoor kunnen kiezen veilig tussen de expats te gaan wonen. In Oyster Bay, een paradijs, waar altijd een koele wind door de palmbomen waait, het strand met zijn luxe beach clubs om de hoek is en je peanutbutter & jelly haalt in de Amerikaans aandoende supermarkt. Oyster Bay, dat is een gouden kooi met daarbinnen uitspanningen als de Diplomats Only Club, in een gebied waar volgens de overlevering de mzungu eerder regel dan uitzondering is. Mensen wonen hier een jaar, laten zich per taxi in rondjes vervoeren, nippen cocktails en vertellen iedereen die het maar horen wil hoe fantastisch ‘het leven in Afrika’ is. Naah. Geef mij maar het stof en de beestenboel. Gus de Gekko is een stamgast op ons balkon, en een eindeloos bataljon mieren houdt huis in de keuken. Het gaat me hier vooralsnog trouwens prima af zonder muggenspray!
dinsdag 10 januari 2012
#1 KARIBU TANZANIA!
Oeps.
Ik loop het balkon op en kijk uit over Kimweri Avenue, de straat die ik in ieder geval de komende drieënhalve week mijn thuis mag noemen. Zodra ik mijn camera tevoorschijn haal om vast te leggen wat ik zie - een rij mannen en vrouwen op stoeltjes, geinend om een kind dat net tot afgrijzen van zijn moeder heeft geprobeerd zich van z'n schooluniform te ontdoen - kijkt de oudste man van het stel me recht aan.
E! Ehééé!
Ik herken een BA Baracus-blik en verdwijn snel naar binnen. Geen foto. Wat ik had kúnnen doen: mijn glimmendste glimlach opzetten, een verontschuldigend gebaar maken en met pathos en volume SAMAHANI, MZEE! roepen. Sorry, ouwe! Maar ik ben nog maar 'n groentje, heb de woorden soms nog niet, en kan mijn overbuurman maar beter te vriend houden.
* * *
Omdat het vliegtuig twee uur later dan gepland uit Amsterdam vertrok, en er bij de tussenlanding in Arusha een technisch probleem moest worden verholpen, komen we pas twee uur na middernacht aan in Dar es Salaam. Ondanks het late tijdstip is het buiten dertig graden. Binnen, in het volgepakte halletje waar ik een visum hoop te bemachtigen, neigt het naar zestig. Drijfnat ben ik. Angstzweet? Ja. Ik herinner me de hysterische taferelen die Cees Nooteboom beschreef bij zijn aankomst in Dakar. Uren wachten, een mensendichtheid als in een Tokiose metro en hordes klauwende handen. Maar dat was lang geleden, en eigenlijk valt de drukte me nog alles mee. Een gigantische man met een verwarrend jong gezicht neemt zwijgend mijn paspoort aan en plempt het neer bij een van de zeven loketjes. Voor het loketje naast me staat een Amerikaan te schreeuwen, de zelfde man die ik een halfuur eerder nog prinsheerlijk achter me heb zien slapen. Vijf minuten, twee foto's en vier handafdrukken later heb ik mijn visum. In de aankomsthal kijk ik recht in de ogen van Shasha, die temidden van wat vrienden en vriendinnen op een bankje zit. Opgelucht gelach. Welkom! Karibu Tanzania!
Ik loop het balkon op en kijk uit over Kimweri Avenue, de straat die ik in ieder geval de komende drieënhalve week mijn thuis mag noemen. Zodra ik mijn camera tevoorschijn haal om vast te leggen wat ik zie - een rij mannen en vrouwen op stoeltjes, geinend om een kind dat net tot afgrijzen van zijn moeder heeft geprobeerd zich van z'n schooluniform te ontdoen - kijkt de oudste man van het stel me recht aan.
E! Ehééé!
Ik herken een BA Baracus-blik en verdwijn snel naar binnen. Geen foto. Wat ik had kúnnen doen: mijn glimmendste glimlach opzetten, een verontschuldigend gebaar maken en met pathos en volume SAMAHANI, MZEE! roepen. Sorry, ouwe! Maar ik ben nog maar 'n groentje, heb de woorden soms nog niet, en kan mijn overbuurman maar beter te vriend houden.
* * *
Omdat het vliegtuig twee uur later dan gepland uit Amsterdam vertrok, en er bij de tussenlanding in Arusha een technisch probleem moest worden verholpen, komen we pas twee uur na middernacht aan in Dar es Salaam. Ondanks het late tijdstip is het buiten dertig graden. Binnen, in het volgepakte halletje waar ik een visum hoop te bemachtigen, neigt het naar zestig. Drijfnat ben ik. Angstzweet? Ja. Ik herinner me de hysterische taferelen die Cees Nooteboom beschreef bij zijn aankomst in Dakar. Uren wachten, een mensendichtheid als in een Tokiose metro en hordes klauwende handen. Maar dat was lang geleden, en eigenlijk valt de drukte me nog alles mee. Een gigantische man met een verwarrend jong gezicht neemt zwijgend mijn paspoort aan en plempt het neer bij een van de zeven loketjes. Voor het loketje naast me staat een Amerikaan te schreeuwen, de zelfde man die ik een halfuur eerder nog prinsheerlijk achter me heb zien slapen. Vijf minuten, twee foto's en vier handafdrukken later heb ik mijn visum. In de aankomsthal kijk ik recht in de ogen van Shasha, die temidden van wat vrienden en vriendinnen op een bankje zit. Opgelucht gelach. Welkom! Karibu Tanzania!
Abonneren op:
Posts (Atom)