dinsdag 7 februari 2012
#6 REBEL REBEL
Buurvrienden deel twee.
Op de weg terug van het café – Arsenal-Manchester kijken met Afrikanen, een ervaring op zich, je trommelvliezen krijgen ervan langs – word ik staande gehouden door een lachende jongen met een ringbaardje. Matayo heet hij, zeg maar Matthew, hij wil dat ik meekom; ik moet absoluut zijn zus ontmoeten. Het is tien uur, de avond is nog jong. Het kan me allemaal niet schelen dus zit ik even later met een klein gezelschap in een kringetje rond de tafel (buiten natuurlijk, zonloze maar vochtige lucht, het liefst zou je hier helemaal geen kleren dragen). Mijn nieuwe rafiki, zijn echt niet onooglijke zus, de buurvrouw, een aangewaaide tante en ik raken het komende uur niet uitgepraat.
Matayo heeft een miljoen vrienden in de straat. Hij weet hoe je dingen moet repareren, maar zit zonder werk nadat zijn contract bij een of ander instituut niet werd verlengd. Volgende week hoopt hij bij het kantoor van een kennis een baantje als nachtwaker te versieren, en anders, ja, anders? Pole pole. Zus Rose kijkt naar de grond en dan verlegen naar me op, tante blijft maar Serengeti-bier aanvoeren en het gesprek komt op muziek. Een gevoelige snaar, oh boy! Matayo kreeg ooit van een oom een cd, Diamond Dogs van David Bowie, en heeft ‘m grijs gedraaid, grijzer dan -ie aankon. Op een gegeven moment gaf zijn geliefde schijfje de geest. Sindsdien heeft hij Bowie niet meer gehoord. Hij begint te zingen:
Doo doo doo-doo doo doo doo doo
Rebel rebel, ya torn ya dress
Rebel rebel, ya face a mess
Rebel rebel, how dai know
Hot tramp, I love you so!
Rebel rebel, ach, dat is hét nummer man. Ik moet hem bekennen dat ik niet zo’n Bowie-kenner ben. Heroes, Starman, Life on Mars? – dat is het wel. Maar wat Bob Marley betreft ben ik een jukebox, gooi er een duppie in en er komt een nummer uit (ik ben hier bezig een liefde voor reggae te ontwikkelen die waarschijnlijk niet snel overgaat, jongens). Akkoorden, lyrics, alles heb ik. En weet je wat, ik ga nú m’n ukulele halen, dan kan je ’t horen!
Zo gezegd, zo gedaan. Matayo’s ogen worden groot als ik Redemption Song inzet:
And won’t you help to sing
This songs of freedom
Cause all I ever have…
Redemption songs
Oh man! Noooo... I want to cry! Cry! Oh my god oh my god oh my GOD!
And what about kwingi, do you know kwingi? Ik weet het niet rafiki, kwingi, is dat Swahili? Vertel me alles, je weet dat ik hier ben vanwege jullie muziek, kom maar op! Pas als hij voorzichtig begint te zingen, valt het kwartje.
I want to break free
I want to break freeeeeee!
We’re having such a good time, having a ball. Dan staat Matayo op, hij moet een vriend gedag zeggen. Tante is naar bed, de buurvrouw stopt haar zoontje in (het loopt tegen twaalven). Rose en ik zijn alleen. Ze spreekt goed, verrassend goed Engels, en ik kom te weten dat ze als kapster werkt in een van de vele beautysalons in de buurt. Welke muziek vindt ze leuk? Ze denkt na, wil iets zeggen maar durft niet goed. Westlife!!! roept haar broer, die weer is aangeschoven. Ken ik die, Westlife? Ken ik Westlife nog, vraag ik me eige af. En dan is er dat sublieme moment, waarop je in één keer het juiste laatje opentrekt, en je geheugen je eens níét in de steek laat. Ik rommel wat aan en ineens rolt er een Westlife-nummer uit dat ik me God knows why herinner – Flying without wings, uit 1999, de vorige eeuw godbetert. Voor het effect probeer ik een boyband-k(w)eel op te zetten; Rose lacht stralend. Sherlock Holmes zei het al: het echte leven is oneindig veel gekker dan elk scenario dat je verzinnen kan.
Het wordt nu echt laat, bijna alle mensen in de straat zijn naar bed of in elk geval binnen. Matayo en Rose vragen of ik hun huisje wil zien, hier vlak achter. Er ligt een matras op de vloer; ik mag natuurlijk blijven slapen. Een halfuur en ’n laatste Serengeti later lig ik in een even stikdonkere als stikhete kamer, te gast bij mijn buren. De ventilator houdt zich doodstil. Stroom is er vaker niet dan wel, hadden ze me al toevertrouwd. Het gezoem van de muggen is het enige geluid.
Een week later, op zondag, is het precies half twee als Matayo op m’n deur klopt. Ik heb hem nu bij mij thuis uitgenodigd en beloofd hem ’n paar akkoorden te leren. We pingelen wat af, zo goed en zo kwaad als het gaat, en dan gaat de muziek aan. Weer die grote ogen als ik mijn iTunes-bibliotheek laat zien. Zeventien dagen aan muziek, op te roepen met een simpele muisklik. Over sommige dingen moet je niet te veel nadenken. Hij is Matayo en ik ben Nils, ik kom uit Nederland en hij uit Tanzania. Ik ben niet rijk, maar toch ook weer wel. Hij is niet arm, en wat is rijkdom? Rijkdom is samen naar Rebel Rebel luisteren, en dan naar Queen.
Matayo heeft ’t wel op jankende gitaren, gierende solo’s. Ik laat hem van alles horen. Terwijl John Guidetti zich in een parallel universum onsterfelijk aan het maken is tegen de Godenzonen, knalt bij ons Radar Love uit de speakers.
Over Klassiekers gesproken.
Het is me vaak op het hart gedrukt, toen dit Tanzania-avontuur er echt van bleek te gaan komen. Probeer niet te naïef te zijn, vertrouw niemand. Laat geen vreemden binnen, ga niet met onbekende mannen (en vooral vrouwen) mee. Gebruik je verstand. Na een maand in Dar es Salaam kan ik zeggen: een gokje moet, zo af en toe. Ik ben blond en blank, dus honderdduuzend mensen willen met me praten. Tuurlijk. De écht ongure types pik ik er nu wel uit. Maar soms hoef ik gewoon niet te aarzelen, moet er alleen maar vertrouwen zijn. Een drempel is er alleen als je 'm zelf ziet, anders niet. Uiteindelijk is dit allemaal één grote uitwedstrijd, en een uitdoelpunt telt dubbel. Avonden en middagen als deze zijn zoveel waard. Op elke straathoek kan een boef zitten, maar ook een potentiële rafiki. En dat laatste is in dit prachtige land een stuk waarschijnlijker.
woensdag 1 februari 2012
Those Were The Days I: DDC Mlimani Park
So – let’s rock!
From now on, one day of the week will be reserved for a session of “dansi-class”, in a series aimed at getting you all acquainted with East Africa’s (specifically Tanzania’s) rich musical history. And of course, delving into musical history means delving into political history – pretty likely we’ll come across a range of events that shaped the past of this fascinating country, stumble upon socio-cultural phenomena and expand our vocabulary of Kiswahili.
As you can see, the language of instruction will be English. My other blog-posts will still be in Dutch, but I figured it’d be cool if I could also get my international friends aboard, as well as all those interested in (the history of) Muziki wa dansi, the genre that rocked the Swahili coast between the 60’s and 80’s of the 20th century.
I’ll kick off by highlighting a band which has already been mentioned in post #4. They were perhaps Tanzania’s most popular dansi group during the genre’s heyday in the 1980s and boy, do they still know how to set the roof on fire: DDC Mlimani Park Orchestra.
Formed in 1978, Mlimani Park soon established itself as Tanzania’s leading popular dance music band. At the time, some 25-30 groups were rocking the clubs and dance halls of Dar es Salaam five nights a week, with Mlimani Park usually attracting a thousand-people audience while playing at their residence venue on a Saturday night. Initially, this residence was the Mlimani Club located in the suburb of Mwenge. However, when the club owners (Tanzania Transport and Taxi Services) went bankrupt in 1983, the band came under the auspices of the Dar es Salaam Development Corporation (DDC). All the dansi bands around that time were affiliated with a diverse range of state-run or private organisations. Most musicians worked for these organisations as employees, and in turn, the employers would sponsor them, investing in instruments and arranging spaces for the band to practice and perform.
Each band has its own, distinct style of music and performance, as well as a particular way in which their audience dances to their songs. With dansi, a band’s performance really revolves around audience participation. Interestingly, the dancing is taken as part of the song’s meaning. The dancing style which a band is associated with, is called mtindo. To each band, the mtindo serves as a second name, a nickname which it is affectionately known by – think Arsenal as The Gunners. Mlimani Park’s mtindo is called Sikinde.
Ah, well… let’s get on with the songs alright, shall we? A German called Werner Graebner has established himself as the leading (European) dansi authority, a walking encyclopaedia as far as East African popular music is concerned. And guess what: it’s looking quite likely I will meet with him on Zanzibar next week! Anyway, he has provided a great deal of info on the history of the various bands and their songs. The following I quote from his contribution to an East African music enthusiast's website:
---Contemporary Tanzanian songs mostly deal with social relationships and urban life in general. A love theme, or the relationship of the sexes, may be at the outset of a song, yet they seldom follow the line of fulfilled or unrequited love so common in Western popular musics. Instead, they tend to reflect on the wider social sphere which these relationships are a part of and talk about the changes brought about by the material conditions of urban life:
The title of Mtoto Akililia Wembe is a proverb: "If a child cries for the razor-blade, give it to him", which means, a child has to make it’s own experiences, but don’t forget to educate it on the dangers or the truth of a matter. "Our sister, you were already married. Because of your greediness you have fooled around with your marriage and left your children. You said you wanted a man who could be useful in your life, to get you a car and a house. We have warned you before, this man is a cheat. He has had other women, we see them in the streets everyday. They go on public buses, have neither a car nor a simple hut. Don’t cry now, it was you who said you wanted a husband who would be useful in your life."
Nalala kwa Taabu (I sleep in distress) deals with the problems of poverty and feeding one’s family. In Ubaya (Bad character) the singer reproaches the behavior of his brother who boasts about his meanness and wants to quarrel with him. Muhiddin Maalim Gurumo, the lead singer on both songs, lives up to his name - gurumo means ‘a roaring voice, like a lion’s or thunder’ - with his singing style. But, he says, this is not only a matter of natural voice, the way of giving almost each note or syllable a melody of its own derives from his studies of the singing style of older Zaramo musicians.
In Neema a problem between the lovers arises when the former husband and father of her children returns into the woman’s life. The singer is trying to understand the problematic situation, but he cannot give her up. The poetic language and the outstanding arrangement made Neema one of Mlimani’s greatest successes. Two years in a row, in 1985 and 1986, the listeners of Radio Tanzania voted it song of the year.---
Right, that might just be enough for today! In the next weeks, I hope to present some more of my own findings, instead of having to rely heavily on the work of others. I’m still in the process of learning about the bands, the songs, and the scene in general. These weekly Those were the Days posts are meant just to show you my journey and share some of Tanzania’s musical gems with you – my friends!
Finally, I’d like to draw your attention once again to the Tanzania Heritage Project, an awesome initiative started by my friend Rebecca Corey. Our aim is to preserve and digitise over 100,000 hours of authentic Tanzanian music, stored in the national archives. For more info, check the link on the right.
Pamoja kwa muziki – together for the music.
Abonneren op:
Posts (Atom)